Overijssel

Klooster Sibculo – moderne devoten in monnikspij

Het Overijsselse dorp Sibculo ligt op een langwerpige stuwwal tussen Westerhaar in Overijssel en Balderhaar in Duitsland. Ten noorden en zuiden van de stuwwal lagen vroeger veengebieden. Alleen op die smalle zandrug was het mogelijk om een huis te bouwen en wat vee te houden. 

Inmiddels zijn deze veengebieden afgegraven voor turf en de van oudsher drassige gronden volop in gebruik als landbouwgrond. De smalle weg over de stuwwal is een drukke provinciale weg geworden. Het is nu moeilijk voor te stellen dat dit gebied ooit behoorde tot één van de meest woeste gebieden van Nederland. 

Foto: Engebertsdijkvenen bij Kloosterhaar

Ontstaan van klooster Sibculo 

Een woest gebied, maar niet verlaten. Ook vroeger niet. De eerste bewoners die dit stukje Nederland echt op de kaart hebben gezet, zijn de broeders van het gemene leven geweest.

De broeders, onder leiding van de Duitse Johan Klemme, wilden een eigen gemeenschap oprichten geïnspireerd door het gedachtegoed van de moderne devotie. In 1403 reisden ze daarom vanuit Zwolle met een bootje over de Vecht, op zoek naar een geschikte plek om te wonen. Die plek vonden ze in eerste instantie vlak bij Mariënberg. Ze bouwden er een broederhuis vlak en noemden het Marienborch, de oude naam van het huidige Mariënberg. Maar, ze vonden deze locatie langs de Vecht niet afgelegen genoeg, en dus vertrokken zij in 1406 verder landinwaarts, door het veenmoeras naar de hoogte van Sibculo. 

Om zich daar te kunnen vestigen, moest er eerst een 5,5 kilometer lange sloot worden gegraven zodat ze met een bootje de bouwmaterialen naar het te bouwen klooster konden brengen. Het opgegraven zand werd naast het pad op een hoop gegooid, zodat er een kleine dijk ontstond waarover men kon lopen. Voor de aanleg van deze dijksloot kregen ze hulp van de pastoor uit Hardenberg, die ‘met alle zijne burgeren en dagwerks (was) gekomen, om ons op zijne eigen kosten te helpen.’ 

In eerste instantie hadden de broeders nauwe banden met het regulierenklooster Bethlehem in Zwolle, maar in 1412 stapten zij over naar de Cisterciënzer orde. De abdij Kamp in het Duitse Niederrhein werd hun moederklooster. Zes jaar later vormden ze een eigen colligatie, en vielen ze rechtstreeks onder de orde van de Cisterciënzers in Frankrijk. De broeders van klooster Sibculo streefden namelijk naar een geïsoleerd en zelfvoorzienend leven zoals gebruikelijk was bij de Cisterciënzers. Maar ze leefden ook volgens het gedachtegoed van de moderne devotie. Die combinatie van moderne devotie en leven volgens de Cisterciënzer orde, was uniek. 

Foto: bron onbekend

Moderne Devotie

Moderne devotie was aan het begin van de 15de eeuw een opkomende religieuze stroming die zich afzette tegen de bestaande katholieke kerk. 

De meest bekende moderne devoten zijn Thomas a Kempis en Geert Groote. Maar hun gedachtegoed is niet uit de lucht komen vallen. Hun ideeën en nieuwe perspectieven op geloofsbeleving waren een gevolg van een tweetal ontwikkelingen in de kerkelijke wereld. 

Als eerste kwam er in de samenleving steeds meer bezwaar tegen de veruiterlijking van het kerkelijk leven. Ofwel het tentoonstellen van pracht en praal door de katholieke kerk. Mensen begonnen het oneerlijk te vinden dat als je maar betaalde, dat je dan in de hemel kon komen. Vooral in Brabant en in het Rijnland werd door verschillende geestelijken gefocust op het innerlijk leven, op de individuele relatie met God. Het gedachtegoed van de moderne devotie brak dan ook als eerste door bij de gewone burgers, lagere geestelijken en semi-religieuzen zoals de dameshofjes. Zij hadden immers niet het geld om aan al die pracht en praal mee te doen die de katholieke kerk van hen verlangde voor zieleheil.

Foto: Thomas a Kempis in meditatie

Aan het begin van de 14de eeuw ontstonden ook de eerste staten of hertogdommen met daarbij behorende landskerken. De positie van de paus verzwakte daardoor als opperste gezaghebber en wereldlijk leider. Tel daarbij op dat vanwege een conflict binnen de kerk, er twee pausen waren aangesteld, en dat juist in die periode ook sprake was van verschillende oorlogen, natuurrampen en misoogsten. Met als grootste ramp de pestepidemie waaraan 1 op de 3 Europeanen stierf. 

Met al die ontwikkelingen, waarop de gewone man geen invloed had, werd het gedachtegoed van de moderne devoten erg interessant voor hen. In plaats van afhankelijk te zijn van geestelijken, konden burgers zelf invulling aan hun geloof geven. Geert Groote uit Deventer deed dat door een getijdenboek in de volkstaal te schrijven. Het getijdenboek was een handboek met gebeden, verhalen en tijden wanneer men zich tot God moest richten. Die waren daarvoor alleen in het Latijn beschikbaar, en konden dus alleen door geestelijken en enkele intellectuelen worden gelezen. Doordat dit boek in de lokale taal beschikbaar kwam, kon ieder gezin of kleine gemeenschap een devoot leven leiden. Men was niet meer afhankelijk van een priester of geestelijke.

Cisterciënzer orde

De broeders van klooster Sibculo hadden voor hun komst naar Sibculo nauwe contacten met klooster Betlehem in Zwolle. Dit klooster behoorde tot de groep van moderne devoten. Bij de start van hun broederschap trad men in eerste instantie toe tot deze orde en werden ze reguliere kanukken. Maar na 6 jaar stapten zij over tot de Orde van Citeaux, ofwel de Cisterciënzers, en werden ze monnik. 

Alhoewel niemand weet waarom de broeders zijn overgestapt naar deze orde, bestaat het vermoeden dat ze naar een nog geïsoleerder leven verlangden. En daar waar de moderne devoten juist het leven in een stad en binnen een gemeenschap opzochten, waren de cisterciënzer kloosters meer gericht op contemplatie en eenzaam leven. Daarbij hoorde ook dat er niet werd gesproken binnen de muren van het klooster en het was normaal om juist in verlaten gebieden een klooster te stichten. Ook het leiden van een zelfvoorzienend leven hoorde bij de Cisterciënzer orde. 

Vermoedelijk hadden de broeders ook meer aan de praktische hulp en ervaring van Abdij Kamp voor het opstarten van hun leven in het moerasgebied dan aan de hulp en ondersteuning vanuit de stadsklooster. Verder waren de broeders veel arbeiders nodig om een zelfvoorzienend leven te kunnen leiden. In de kloosters van de moderne devoten gold de regel dat het aantal lekenbroeders, ofwel niet-monikken, niet meer mocht zijn dan 8. En dat zal zeker te weinig zijn geweest voor de ontginningstaken en de gewenste zelfvoorzienende levensstijl van de broeders in Sibculo. 

Foto: kleding van de cisterciënzer monniken

Zelfvoorzienend leven

Het beeld dat monniken vooral bidden, lezen en bierbrouwen, gaat dus niet op voor de bewoners van klooster Sibculo. In het boek Moderne Devoten in Monnikspij wordt een overzicht gegeven van de kloosteractiviteiten. Ik vermoed dat de meeste broeders nauwelijks tijd hadden voor mijmeren, want ze runden een volledig (agrarisch) bedrijf, een hotel en opvangcentrum. Vanwege al deze bedrijvigheid woonden in en bij het klooster niet alleen monniken en lekenbroeders, maar ook boeren en werklieden. 

Al snel na het ontstaan van het klooster kochten of kregen de monniken erven en boerderijen. Zo vond in 1410 al de eerste aankoop plaats. Klooster Sibculo kreeg ⅓ van het erf Veldinck (een leengoed) en ½ van het erf Wychmannynck. Deze erven werden ‘op de ‘garve’ verpacht. Dat wil zeggen dat de bewoner de eigenaren betaalde door een deel van zijn oogstopbrengst af te staan. Daarna volgende nog de aankoop van vele andere erven, losse stukken grond, huizen, renten en tienden. 

Niet alleen kocht het klooster boerderijen en grond, maar vaak kregen ze het ook geschonken. Het was in die tijd heel gebruikelijk om goederen, geld en rechten te schenken aan de kerk. Op die manier kon je laten zien dat je gelovig was en daarmee dus je eigen zielenheil vergroten. Ook ontving het klooster regelmatig erfenissen met als tegenprestatie dat er een jaarlijkse dienst werd gehouden ter gedachtenis aan die persoon, of ontvingen ze een schenking met als voorwaarde dat een persoon voor altijd verzorgd zou worden in het klooster.

In 1480 had het klooster 51 erven in haar bezit, waarvan 21 werden verpacht op de ‘garve’. 27 werden verhuurd tegen een vast bedrag en drie werden in eigen beheer gehouden. Het klooster bezat toen ook nog 15 losse stukken land, vier huizen en ontving belasting van 43 erven. Hun bezit strekte uit van Ommen tot in het huidige Duitsland, van Deventer tot aan Gramsbergen. Haar meeste bezittingen lagen echter in graafschap Bentheim.

Foto: detail van kaart uit 1650 met in het midden restant van Sibculo

De monniken legden in Mariënberg visvijvers aan, er was een windmolen om graan te malen en er was een watermolen voor het persen van olie. Ze hadden trouwens ook nog een molen op het eigen kloosterterrein en in Geesteren. 

Bij een zelfvoorzienend leven hoorde ook een schapenhouderij. Al in 1441 hadden de monniken een schaapskooi met meer dan 1000 schapen. De schapen zorgden niet alleen voor wol, maar ook voor vlees, huiden en mest. Van de huiden werd perkament gemaakt. De mest werd gebruikt voor het vruchtbaarder maken van de zanderige landbouwgronden. 

En dan was er de Imhof, de plek waar men vooral bijen hield. De bijen leverden honing en was. Honing was het suiker van de middeleeuwen en de was werd gebruikt voor het maken van kaarsen en zegels voor papieren documenten. Op een gegeven moment raakte men ook zeer bedreven in het bakken van stenen voor de bouw van hun eigen gebouwen. 

De landbouw, veeteelt en bijbehorende activiteiten zorgden ervoor dat men grotendeels zelfvoorzienend kon leven, maar er moesten nog steeds uitgaven worden gedaan. Zo moesten de monniken producten inkopen zoals wijn of liturgische goederen zoals bekers en schalen. Verder moest er betaald worden aan het kapittel van Sint-Lebuinus in ruil voor de grond die ze konden gebruiken. Ze betaalden ook een premie aan de pastorie van Hardenberg, omdat die hen een aantal kerkelijke vrijdommen had toegestaan. En net als de pachters, betaalde ook het klooster niet altijd in geld, maar bijvoorbeeld in rogge. 

Foto: impressie van hoe het klooster van Sibculo eruit gezien kon hebben

Neergang en einde van Klooster

Ondanks dat het klooster een ongekende bloeitijd heeft doorgemaakt, is ze niet meer te vinden in het huidige landschap rondom Sibculo. Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw ging het namelijk snel bergafwaarts met dit klooster, die al aan het einde van de 15de eeuw was ingezet. 

In 1498 vielen namelijk de Gelderse troepen Overijssel binnen. Dat deden ze in 1510 nog een keer en nog geen drie jaar later kwam Rudolf van Munster, kasteelheer van Coevorden ook nog langs Sibculo met zijn leger. En iedere keer als er troepen door het gebied van het klooster trokken, werd er door de soldaten en hun officiers heftig geplunderd en vernield. 

In 1515 erfde de Habsburger Karel V een aantal Nederlandse gewesten van zijn bourgondische voorouders. Het hertogdom Gelre en bisdom Utrecht hoorden daar niet bij. En het feit dat hij al koning van Spanje (inclusief de pas ontdekte Amerika’s) was en keizer van het Duitse Rijk, was toch nog niet genoeg. Hij wilde ook Gelre en bisdom Utrecht toevoegen aan zijn bezit. 

In de jaren daarna merkte Hertog van Gelre dat Karel V steeds meer invloed kreeg op het bisdom van Utrecht. Om te voorkomen dat Gelre zou worden aangevallen, besloot hij om Overijssel weer binnen te vallen en startte een oorlog met het bisdom van Utrecht. Niet alleen was er weer sprake van plunderingen, maar het Utrechtse bisdom eiste ook meer geld van de kloosters om bij te dragen in de kosten van deze oorlog. 

In 1528 droeg de bisschop van Utrecht dan toch zijn wereldlijke macht over aan Karel V. En uiteindelijk in 1545 sloot ook Gelre zich als laatste aan bij het geheel van de zeventien Nederlandse gewesten. 

Even leek de rust terug te keren, maar toen brak de 80-jarige oorlog uit in 1566. Deze oorlog was feitelijk een strijd tussen de protestanten van de Nederlandse gewesten en de katholieken van Philip II, die toen regeerde. Tijdens die oorlog wisselden de gebieden in Noordoost Nederland regelmatig van ‘eigenaar’. En telkens werd er volop geroofd, geplunderd, afgeperst en platgebrand. De verwoestingen in Twente waren erger dan in Salland, maar toch leed de hele regio onder deze oorlog. Niet alleen moesten de monniken elke keer de schade herstellen, maar horige boeren konden ook niet meer aan hun verplichtingen voldoen vanwege de plunderingen en speciale heffingen. 

Foto: Gedenkplaat op de slag bij Heiligerlee (detail), 1868. – Collectie Rijksmuseum

Op 13 juli 1579 sloot Overijssel zich definitief aan bij de prinsgezinde gewesten en werd de Reformatie doorgevoerd. Ofwel de katholieke kerk, en dus het bestaan van klooster Sibculo, werd verboden. Door de vele oorlogen en plunderingen, woonden op dat moment nog nauwelijks mensen in het klooster. En de waardevolle spullen waren in veiligheid gebracht bij andere kloosters. Men had de bui al zien hangen.

Vervolgens werden de leegstaande kloostergebouwen vernield, geplunderd en de overgebleven goederen werden vervreemd. Afbraak vond ook plaats door omwonenden, die de stenen wegsleepten voor eigen gebruik. De bewoners van het nabij gelegen Kloosterhaar zouden veel van de materialen uit het klooster hebben hergebruikt voor hun eigen woningen en stallen. 

En verdwijnt het klooster uit het landschap. Johannes Lindeborn bezoekt in 1660 Sibculo en treft er alleen nog maar ruïnes aan. De kerk en alle andere gebouwen zijn afgebroken of vernield. De Hottingerkaart van 1773-1794 geeft ook geen indicatie meer van kloostergebouwen bij Sibculo. In 1903 is op de topografische kaart nog wel de plek van het oorspronkelijke kloosterkerkhof te zien, maar dat is het dan ook wel. Ten slotte worden in 1850 de laatste restanten van het klooster opgeblazen. Met het vrijgekomen puin wordt de Hondsbosse zeewering bij Petten in Noord-Holland versterkt. 

Nieuw leven

En dan koopt in 1926 de Enschedese (katholieke) textielfabrikant Ludwig van Heek, de oude kloostergronden op. Hij moest onderhandelen met 8 verschillende eigenaren, waaronder de provincie Overijssel, gemeente Hardenberg en verschillende lokale bewoners. 

Nadat hij alle gronden in zijn bezit had, gaf Ludwig van Heek in 1928 opdracht voor een archeologisch onderzoek. Dit onderzoek vond op een nogal ruwe wijze plaats en werd voornamelijk uitgevoerd door amateur-archeologen. Veel van de archeologische vondsten uit die tijd liggen nu opgeslagen in het provinciaal depot en een deel is te zien in het museum van Sibculo. Na het overlijden van Ludwig van Heek in 1931 werden de opgravingen stopgezet. 

Foto: Van Heek te midden van de opgraving klooster Sibculo

Van toen naar nu

In 1949 verkocht de familie van Heek het voormalige kloostergrond aan de Gereformeerde kerk in Sibculo. Die verkocht ⅘ deel van de grond met daarop de ruïneuze resten van het klooster aan de rooms-katholieke kerk van Vroomshoop. Die gebruikte tussen 1954 en 1957 restanten van het klooster voor de bouw van een processiekapel op haar kerkhof. Zo’n 10.000 kloostermoppen werden daarvoor uit de fundamenten van het kloosterterrein gehaald. Ook werden er stenen hergebruikt in de buitenmuur en torentje voor een kapel in Borne. 

Maar langzaam aan kwam er toch weer erkenning voor het voormalige klooster in Sibculo dat moderne devotie combineerde met de Cisterciënzer gedachtegoed. Een klooster waarvan nu alleen nog restanten in de grond lagen. In 1970 werd zij aangewezen als archeologisch rijksmonument. 

Foto: toekomstbeeld van Klooster Sibculo

In 2001 koopt Bert Dorresteijn, oud-directeur van de kalkzandsteenfabriek ‘t Anker in Kloosterhaar, de kloostergronden van de katholieke kerk. In 2003, tijdens het 750-jarige bestaan van Sibculo, komen mensen vanuit heel Nederland naar Sibculo om het terrein van dit klooster te bezoeken. Op dat moment beseften ook de lokale bewoners dat er op het lege terrein naast hun dorp iets bijzonders had gestaan. Ze richten Stichting Klooster Sibculo op met als doel om de erfenis van het klooster veilig te stellen voor de toekomst. Dit doen zij door het weer tot leven brengen van de kloostertuin en het plaatsen van een stalen skelet op de plaats waar vroeger de kloosterkerk stond. Er komt een museum en er zijn diverse andere projecten in ontwikkeling die het voormalige klooster voor altijd onderdeel laat zijn van het dorp en haar directe omgeving. Het klooster zelf is dan verdwenen, maar ze zal nooit worden vergeten. 


Dit artikel is gebaseerd op het boek ‘Moderne devoten in monnikspij’ onder redactie van Rudolf van Dijk en Mariska Vonk. Het is te koop onder andere bij Bol.com

Voor van Kampen naar Moskou bracht ik een bezoek aan het kloosterterrein en sprak met twee zeer betrokken bewoners. Bekijk de video via deze link: https://youtu.be/P9E-CtY-oE8

Geef een reactie

error: Content is protected !!