Overijssel

In de voetsporen van de Zwolse elite

Screenshot

Elke zomer verliet de Zwolse elite vroeger massaal de Zwolle. De stank van de grachten en al het vuil op straat werd hen dan teveel. Zij namen hun hele huisraad en personeel mee naar hun buitenverblijven op het platteland.

Aan het begin van de 14de eeuw waren dit nog simpele boerderijen, maar in de loop van de 18de eeuw werden die vervangen door grote landhuizen. Dat zijn de landhuizen en buitenplaatsen die je vandaag de dag nog ziet.

Voor onze YouTube-serie Van Kampen naar Moskou wandelden we in de voetsporen van deze elite, van Zwolle naar Dalfsen.

Nieuwe Vecht

We verlaten Zwolle via de Nieuwe Vecht. Een naam die geen recht doet aan deze waterloop, want zo nieuw is ‘ie niet. Op 13 december1597, de dag van St. Lucie, nam Zwolle het volgende besluit: “dat het raadzaam zou zijn dat de Vecht, de rivier die zijn oorsprong had tot ver in Westfalen, met de stad zou worden verbonden, gelijk dit reeds van oude tijden begonnen was”. 

Het laatste deel van de zin geeft aan dat deze vaarroute al eerder had bestaan of dat men al eerder was begonnen om de waterloop, die nu de Nieuwe Vecht heet, bevaarbaar te maken. Verdere informatie daarover ontbreekt echter, maar enkele historici denken dat voor het uitbreken van de 80-jarige oorlog er al een vaarroute over de Nieuwe Vecht was. Een amateur onderzoeker meent zelfs in de grondmonsters te kunnen zien dat vroeger de loop van de rivier anders was. Niet zo heel verwonderlijk als je bedenkt dat Zwolle in een deltagebied ligt. Een locatie waar veel rivieren bij elkaar komen voordat ze in het IJsselmeer, toen de Zuiderzee, stromen.

In ieder geval werd rond 1600 de De Nieuwe Vecht officieel in gebruik genomen als vaarroute richting Duitsland, en dus ook richting Dalfsen. Dit dorp is de eindbestemming van deze wandeling.

Eerste industrie Zwolle

Wie via de Nieuwe Vecht de stad uitloopt, komt na ongeveer 2 kilometer aan bij oliemolen De Passiebloem. Deze molen staat nog fier overeind tussen alle moderne gebouwen en industrie in haar naaste omgeving.

Ze is als enige oliemolen overgebleven van de vijf die er vroeger stonden. Lang waren ze nog met zijn tweeën, maar de buurman moest omstreeks 1934 plaatsmaken voor de aanleg van de Ceintuurbaan. 

Ik heb in mijn leven al heel veel molens gezien, en ook verschillende molens van binnen bewonderd. Waar mijn man gefascineerd raakt door het ingewikkelde radarwerk, ben ik meer geïnteresseerd in het verhaal achter de molen. Wie werkten er, welke producten werden er gemaakt en hoe verhield de molen zich tot de omgeving. Meinke de Haan, molenaar en vrijwilliger bij De Passiebloem, vertelt er vol enthousiasme over tijdens ons bezoek.

Oliemolen De Passiebloem verwerkt namelijk al sinds 1776 oliezaden tot olie. En alhoewel ik regelmatig lijnzaad toevoeg aan mijn muesli en salades, wist ik niet dat je van lijnzaad ook olie kunt maken. Deze olie is alleen niet geschikt voor menselijke consumptie. Het wordt vooral gebruikt voor het onderhoud van hout, steen en het maken van zeep en verf. Na het persen van de olie uit de zaden, blijven er alleen nog vezels over. Deze worden verwerkt tot veekoeken.

Lijnzaad is trouwens afkomstig van vlas. Een oersterke plant waarvan de vezels werden gebruikt voor het maken van onder andere linnen.  Een natuurlijke stof met bijzondere kenmerken, maar daarover later meer.

Oliemolen de Passiebloem

Meinke de Haan heeft de opleiding tot molenaar gevolgd en met succes afgerond. Hij en collega Ada Meurs laten ons zien hoe ze de molen opstarten en hoe ze de wieken bijstellen zodat ze meer wind vangen. De handelingen die ze plegen gaan routineus, vrijwel zonder woorden, en in volledige afstemming met elkaar. Met zijn tweeën brengen ze de enorme molenkap in beweging en zorgen ze ervoor dat alles met kettingen en stukken hout goed vaststaat. 

“Deze molens waren in het bezit van een rijk persoon die had geïnvesteerd in de nieuwe techniek van olieslagerij,” vertelt Meinke mij. De vijf oliemolens die hier aan de zuidoostzijde van de stad stonden, vormden samen met de bijbehorende zeep- en verffabrieken het eerste industrieterrein van de stad.

“Onze achterbuurman, de DSM, kan worden gezien als een verre nazaat van die eerste verffabrieken.” Meinke wijst mij ook op het statusverschil tussen een korenmolenaar en een molenaar werkzaam in een oliemolen. De korenmolenaar behoorde tot de notabelen van een dorp, maar de oliemolenaar was in loondienst en ontving met een beetje geluk nog een klein salaris als de molen door omstandigheden stilstond.  

Van de Nieuwe Vecht naar de Overijssels Vecht

Na ons bezoek aan oliemolen De Passiebloem wandelen we verder langs de Nieuwe Vecht, die vlak achter Berkum het landschap doorsnijdt. Aan het einde van de Nieuwe Vecht, daar waar het aansluit op de Overijsselse Vecht, is nog een oude sluis. Op het gebouw ernaast staat de naam, Nieuwe Verlaat. 

In 1602 plaatste de stad Zwolle twee sluizen in de Nieuwe Vecht om op die manier de stad te beschermen tegen het hoge rivierwater van de Vecht. In het voor- en najaar steeg het waterpeil van de rivier namelijk tot enorme hoogte vanwege de vele regens en het sneeuwwater uit Duitsland. Om te voorkomen dat de stad Zwolle te maken kreeg met overstromingen, sloot men de Nieuwe Vecht af met twee sluizen. 

In de loop van de tijd werden de schepen niet alleen steeds groter, maar steeg ook het aantal schepen die via deze route naar de stad kwamen. Om meerdere schepen tegelijkertijd in de sluis te kunnen laten, werd de sluis breder gemaakt. Dit is nu nog te zien bij de Nieuwe Verlaat, waar de sluis een ovale vorm heeft. 

Over de dijk

Vanaf de Nieuwe Verlaat wandelen we over de Maatgravenweg, door weilanden en langs boerderijen naar het wandel- en fietspad over de Vechtdijk. Als we op de dijk staan, zien we de Vecht niet. Die ligt te ver weg.

Wel zie ik enkele poelen met water in de uiterwaarden. Fietsers schieten voorbij. Ze maken een zoevend geluid. De zon schijnt en ik krijg het warm. Als we de dijk weer afgaan om dan via een laan met bomen naar de stuw te lopen, geniet ik van de koele schaduw.

En dan is daar de stuw Vechterweerd. Deze stuw met sluis in de Vecht is een stuk jonger. Deze stuw werd in 1911 geplaatst om de waterstanden in de Vecht nog beter te beheren. Inmiddels zijn daar vistrappen aan toegevoegd, zodat de vissen nog wel gemakkelijk de hele Vecht op en af kunnen zwemmen. 

Het verhaal van Hannes, de zeehond

Behalve van het een mooie uitzicht, geniet ik hier ook altijd weer van het verhaal van Hannes. Hannes, een jonge zeehond, ontsnapte in 2004 uit de dierentuin van Nordhorn. Het dierentuin ligt ook aan de Vecht, maar dan helemaal in Duitsland.

Hannes liet zich, na zijn ontsnapping, met de stroom meedrijven richting Zwolle. Uiteindelijk werd hij hier, tussen Dalfsen en Zwolle, gevangen door zeehondencentrum Pieterburen.

Die wilde hem uitzetten in de Waddenzee, maar de dierentuin in Nordhorn wilde hem terug. Ook de toenmalige minister van Landbouw bemoeide zich ermee en verbood de zeehond uit te zetten. Er kwam een rechtszaak, maar de rechter heeft nooit uitspraak kunnen doen. Activisten stalen Hannes de nacht ervoor uit het zeehondencentrum en lieten hem los in de Waddenzee.

Nu is Hannes de enige zeehond in de wereld met twee standbeelden. Eentje hier bij de Vechterweerd, tussen Zwolle en Dalfsen, en één in de dierentuin van Nordhorn. Verder prijkt zijn naam ook nog op een trein die tussen Zwolle en Emmen rijdt. 

Tussen Zwolle en Dalfsen is het landgoederen galore

We steken hier de Vecht niet over, maar blijven aan de zuidkant wandelen. Aan die kant bevinden zich namelijk de meeste buitenplaatsen van de vroegere Zwolse elite.

Aan de noordkant van de rivier bevonden zich ook verschillende landgoederen met buitenplaatsen, maar deze zijn vrijwel allemaal verdwenen of niet meer in gebruik als zodanig. De namen van de buurtschappen verwijzen nog wel naar de vroegere landgoederen en buitenplaatsen. Voorbeelden daarvan zijn Broekhuizen, Ankum en Leemcule. 

Wat zijn landgoederen nu eigenlijk?

Nederland zou Nederland niet zijn als ze niet een mooie wet heeft dat precies aangeeft wanneer iemand haar terrein een landgoed mag noemen en kan genieten van de bijbehorende belastingvoordelen.

De vereisten voor een landgoed staan vermeld in de schoonheidswet van 1928. Daarin staat dat een gebied dat aan 5 voorwaarden voldoet, zich een landgoed mag noemen en dan kan profiteren van interessante belastingvoordelen. Drie van die vijf voorwaarden zijn dat het grondgebied minimaal 5 hectare groot moet zijn, dat minimaal 30% van het terrein natuur, bos of een andersoortig houtopstand heeft en de rest van de gronden geen schade opleveren aan het natuurschoon. Doen ze dat wel, dan tellen ze niet mee voor de berekening.

Landgoederen die hun terrein openstellen voor bezoekers hoeven daarnaast geen erf- of schenkbelasting af te dragen bij vererving.  

Landgoederen zijn niet alleen van het verleden. Ook vandaag de dag kun je een landgoed oprichten. Aan de noordkant van de Vecht, aan de Hessenweg vlak naast de Ikea, ligt landgoed Anningahof. Hib Anninga heeft daar een boerderij met land omgetoverd tot een landgoed met een groot beeldenpark.

De vroegere buitenplaatsen van de Zwolse elite bevinden zich nu vrijwel altijd op een landgoed. Een eeuw geleden dat er nog zo’n 6000, nu zijn dat er nog slechts 600. De helft daarvan is in het bezit van natuurorganisaties zoals natuurmonumenten, staatsbosbeheer en landschapsorganisaties. Een ander deel is in gebruik als hotel, museum of conferentieoord, en een heel klein deel is nog in particulier bezit.  

Landgoed De Horte

Voordat we de dijk verlaten om naar Landgoed De Horte te gaan, luisteren we nog even naar een verhaal bij het Verhalenpunt Koepelallee. Daar horen we hoe Matthias Johannes Van Rhijn op dit punt aan de Vecht met zijn boot aankwam. Hij liet een speciale laan aanleggen zodat hij vanaf zijn boot te paard naar zijn landgoed De Horte kon rijden.

Deze Van Rhijn kreeg in 1780 De Horte in zijn bezit en gaf het de naam Jokjakarta, naar een bekende  stad op Java in Indonesië. Hij was daar als jonge jongen heengegaan en heeft zich opgewerkt tot hoofdkoopman voor de VOC. Toen hij terugkeerde naar Nederland, was hij een rijk man.

Kort na de Horte, kreeg hij ook landgoed Dieze in zijn bezit. Dat landgoed gaf hij de naam Mataram, verwijzend naar een voormalig groot vorstenrijk op Java.


Persoonlijk vind ik landgoed De Horte een hele bijzondere plek. Elke keer als ik het landgoed opwandel, word ik begroet door vogels die uit volle borst zingen.

Biljarthuis ’t Witte Huis

De grote Californische mammoetboom die in de tuin staat, vind ik ook prachtig. Lucienne Dunnewijk maakte mij nog enthousiaster over landgoed De Horte door te vertellen over de vele bijzondere dieren die hier wonen. Volgens haar zwemmen er otters in de sloot, woont er een das, en in de groentetuin bevindt zich een familie ringslangen. En wie logeert in het voormalige biljarthuis uit 1905 dat op het landgoed staat, zal zeker om 22.00 de uil horen roepen. 

Lucienne en haar zakelijk partner Marianne Maat hebben samen een bedrijf dat natuurlijke woonproducten produceert. Hun bedrijf, By Mölle, verhuurt niet alleen het voormalige biljarthuisje dat op het landgoed staat, maar ze hebben het huisje ook volledig ingericht met alleen maar producten uit hun eigen collectie. Een rieten mat, een houten tafel, een vacht van een Nederlandse schaap en linnen als basisstof voor beddengoed en gordijnen. Het huis straalt van buiten en van binnen échte rust uit.

Dat is niet altijd zo geweest, want oorspronkelijk was het in gebruik als een plek waar de heren zich na het eten konden vermaken zonder de vrouwen erbij. Dit gebeurde onder het mom dat ze een balletje gingen leggen, ofwel biljarten.

Het voormalige biljarthuisje kun je via By Mölle huren voor een midweek, weekend of hele week. Ik dacht altijd dat het vreselijk duur zou zijn, maar dat valt mee. Voor een midweek (4 nachten) betaal je 460 euro en voor een weekend (3 nachten) 360 euro. Dat is inclusief schoonmaak en linnen. En een deel van de winst wordt afgestaan aan Landschap Overijssel.

Photo: By Mölle

Connecties met koloniale verleden 

Van Rhijn, de eigenaar van landgoederen Mataram en De Horte, bleek niet de enige connectie met het koloniale verleden van Nederland te zijn in deze regio.

De latere eigenaar van landgoed Mataram, de Zwolse burgemeester baron De Vos van Steenwijk, was zelfs voor enige tijd eigenaar van de Surinaamse plantages Peperpot en ’t IJland.  Ook de lokale adellijke familie Van Dedem bezat aandelen in deze plantages.

Nooit had ik mij gerealiseerd dat ook de Zwolse elite volop aandelen bezat in Surinaamse plantages.

Persoonlijk heb ik altijd het bezit van plantages gekoppeld aan de handelslieden en notabelen uit Amsterdam en de Randstad. Want, daar speelde de Gouden Eeuw zich toch voornamelijk af? Na wat verder onderzoek en nadenken, realiseer ik mij dat het in die tijd heel normaal was voor notabelen, handelslieden en adellijke families om aandelen in plantages te hebben. Je zou het kunnen vergelijken met het hebben van aandelen in bedrijven nu. Geen wonder, dat ook de notabelen en adellijke families in deze omgeving ook aandelen hadden.

Den Aalshorst

Vanaf de landgoederen De Horte en Mataram loop ik via het kleine dorp Hoonhorst naar landgoed Den Aalshorst. Daar maak ik kennis met Gerlof Veldhuis. Hij observeert ons eerst van een afstandje terwijl we onze opnames maken. Daarna raken we in gesprek en ontpopt hij tot een enthousiaste verteller. In zijn vrije tijd is hij gids en daardoor kent hij de geschiedenis van deze landgoederen ook erg goed. 

Van hem hoor ik dat Den Aalshorst ook ooit in het bezit was van een voormalige Zwolse burgemeester. Rhijnvis Feith was niet alleen burgemeester van Zwolle, maar ook de zoon van dichter Rhijnvis Feith die in Zwolle en omstreken zeer bekend was in de 18de eeuw

Ik vind Den Aalshorst vooral bijzonder omdat het nog steeds functioneert als een vakantieverblijf voor de familie Van Dedem. Om de beurt kunnen de verschillende familieleden hier komen logeren. Eén van hun voorvaderen heeft er namelijk voor gezorgd dat het landgoed in een stichting werd opgenomen, welke door de familie wordt beheerd.

Huis den Berg

De familie Van Dedem bezit ook landgoed Den Berg. Luitenant-kolonel Willem-Jan baron van Dedem kocht het huis in 1703. De eigenaren voor hem luisterden naar namen als Van Coeverdens, Haersholtes en Rengers.

Baron van Dedem liet het gebouw dat stamde uit de 16de eeuw afbreken en bouwde het huidige huis ervoor terug. Net als bij Den Aalshorst en De Horte werd er hier ook een tuin in de Franse stijl aangelegd. Veel haagjes, lekker symmetrisch en met flankerende bijgebouwen. Aan de achterkant van het huis ligt een klein parkje in de befaamde Engelse landschapsstijl, die werd in de 19de populair.

De familie liet ook een zandduin voor het huis afgraven voor een langere zichtlaan. Na het afgraven van deze ‘berg’, ontstond er een zichtlaan van in totaal 2,5 kilometer. Gerlof Veldhuis wist ons te vertellen dat dit niet de langste van Nederland is, bezoekers uit Zeist informeerden hem over een nog langere zichtlaan.

In het grote huis woont nu niemand meer. De familie verhuurt het nu uit als trouw- en vergaderlocatie.

Aankomst in Dalfsen

Vanaf Huis den Berg is het maar een korte wandeling naar het treinstation van Dalfsen en het dorp zelf. In onze aflevering neem ik afscheid bij kunstwerk de Zwevende Kei.

Deze enorme zwerfkei die balanceert op een klassieke zuil is een echte eye-catcher. Vanaf hier is de skyline van Dalfsen goed te zien, zo mooi gelegen langs de Vecht.

Foto: Kunstwegen.nl

Geef een reactie

error: Content is protected !!